Om de mooiste sneeuw te zien moet je vroeg opstaan. Je ziet de wereld nog onaangetast door mensen of verkeer. Jouw voetstappen zijn de eerste. Het raakt aan wat je voelt in een afgelegen natuurgebied of de woestijn. Maar kan een machine dit ook oproepen?
Dat lijkt licht- en videokunstenaar Joanie Lemercier (Rennes, 1982) te onderzoeken in zijn eerste solotentoonstelling in Fundación Telefónica in Madrid. Zijn landschappen geven het gevoel onaangeraakt te zijn, terwijl ze volledig door menselijke technologie tot stand zijn gekomen.
Zo laat het werk MOUNTAIN, ONE HUNDRED THOUSAND POLYGONES, op een meterslang scherm de rug van een berg midden in een sneeuwstorm zien. Het is een gebied waar je al wandelend niet snel zal geraken: hoog, steil, guur en uitgestorven. Geen begroeiing of dieren, slechts rotsen en sneeuw. Het grote formaat maakt dat je om je heen moet kijken om alles te kunnen zien. Dit lopen en draaien van je hoofd vergroot de ervaring van diepte, zo wees de kunstschilder David Hockney eens uit. Het werkt in elk geval. Ik verdwijn even in de toppen en kliffen van de berg.
Wat de titel al duidelijk maakt is dat MOUNTAIN het resultaat is van duizenden polygonen – veelhoeken. Een door een algoritme verstoord raster bracht mij in vervoering.
Verderop gebeurt dit recht onder mijn neus. Een mechanisch aangestuurde pen tekent live golvende rasters die vrijwel direct lijken op berglandschappen. Rondom de machine zijn eerdere tekeningen tentoongesteld. Juist de haperingen geven deze tekeningen charme. Alsof er iets organisch in het mechanische is gekropen.
Terwijl het eerste deel van de tentoonstellingen bestaat uit techniek dat aan natuur doet denken, is het tweede gedeelte gewijd aan daadwerkelijk gefilmde natuur. Althans, aan wat daar van over is.
In HERE ONCE STOOD A FOREST filmt hij een stuk Hambacher Wald, vlak voor het vernietigd wordt vanwege een omstreden bruinkoolmijn. In THE TECHNOLOGICAL SUBLIME zoomt hij juist in op de eindeloze ontwortelde velden die het resultaat zijn hiervan. Deze natuurloze natuur, omgeploegd door reusachtige graafmachines, heeft vreemd genoeg ook een enorme aantrekkingskracht.
Op de muur staat een citaat van Immanuel Kant:
‘Whereas the beautiful is limited, the sublime is limitless so that the mind in the presence of the sublime attempting to imagine what it cannot, has pain in the failure, but pleasure in contemplating the immensity of the attempt’
Het sublieme bij Kant gaat om iets buiten onszelf wat overweldigt – een uitgestrekt natuurlandschap, het idee van oneindigheid, een zware onweerstorm. Omdat we dit niet kunnen overzien, er geen controle over hebben, geeft het sublieme ons een beangstigend gevoel. Het verstand houdt deze angst echter in toom. Het begrijpt dat het hier gaat om iets dat niet te bevatten is. Daarin vindt het voldoening.
In de film van Lemercier is de mens zelf de aanleiding voor een sublieme ervaring. Deze landschappen zijn geen indrukken meer van iets dat groter is dan wij, maar laten zien hoe duizelingwekkend groot wij zelf zijn geworden.
Dit besef is naast indrukwekkend alles behalve geruststellend. Aan natuurgeweld kun je je nog overgeven als aan een willekeurig lot of de wil van een hoger goddelijk wezen, maar wat moeten we met het gegeven dat wij zelf deze verwoestende kracht zijn geworden?
De tentoonstelling schommelt wat in tussen twee antwoorden.
Het eerste is amoreel. Niet immoreel, maar zonder moraliteit. Vol bewondering fotografeert Lemercier hoe fabrieksuitstoot voor het oog onmerkbaar overgaat in de wolkenlucht. Hij filmt hoe een oude kerk sierlijk ineenstort om plaats te maken voor de mijn. En hij laat zien hoe techniek als natuur kan aanvoelen.
Het tweede is activistisch. In de laatste zalen zien we leden van Extinction Rebellion vechten tegen het reusachtige menselijke monster dat de mijn verbeeldt. Als mieren verspreiden ze zich over een klein deel van het landschap. Ze hebben plezier, maar vallen weg tegen de enorme leegte.
Het eerste antwoord is overtuigender.